Terschelling

 

Terschelling, eiland van Sil de Strandjutter, geboortegrond van Willem Barents, de beroemde ontdekkingsreiziger. Eiland, omspoeld door het zilte nat van de Noord- en Waddenzee, waar de Brandaris, de oudste nog in gebruik zijnde vuurtoren van ons land, zich al meer dan vier eeuwen fier verheft. Een eiland, opgestoten in de vaart der volkeren, van oudsher door de zeevaart, na de Tweede Wereldoorlog vooral door het toerisme. Dankzij een schitterende, uniek gevarieerde natuur bezoeken jaarlijks ruim tienduizenden mensen ons mooie eiland. Maar niet alleen daarom. Een sterk groeiend aantal legt een warme belangstelling aan de dag voor de rijke, sterk maritiem getinte historie en een schat aan specifieke, folkloristische gebruiken. Zo kennen wij hier nog de uit de Middeleeuwen stammende burebieren, de van oorsprong heidense Sundrumviering (6 dec.), het Op’e riid en op het oostelijk deel van het eiland de burenplicht. Oude gebruiken die bewaard zijn gebleven als gevolg van het eilandisolement en het daardoor sterk op elkaar aangewezen zijn.

 

Het volksdansen en de volksdansvereniging

 

Onderdeel van die folklore is het volksdansen. Is het op vele plaatsen zo, dat de oude dansen alleen nog worden beheerst door leden van volksdansverenigingen, op Terschelling dekt de naam nog steeds de lading. Ook buiten de V(ereniging) T(erschellinger) V(olksdansen) worden door velen moeiteloos de ouderwetse dansen als de Jan Pierewiet, Hakke Toone, Flip enz. uitgevoerd.

De naam van de vereniging doet vermoeden dat we te maken hebben met ter plekke ontstane dansen. Dit is slechts gedeeltelijk waar. Het zijn meestal varianten op dansen die overal langs de Noord- en Oostzeekusten voorkomen. Door de eeuwen heen kwamen Terschellinger zeelieden in buitenlandse havenkroegen in aanraking met de plaatselijke dans- en muziekculturen. Brokstukjes hiervan namen ze mee naar het eiland, want veel was men bij thuiskomst vaak alweer vergeten. Uit die brokstukken ontwikkelde zich een repertoire, uitgevoerd in een geheel eigen stijl. Een stijl, gekenmerkt door spontaniteit

en een heel eigen ritme, sterk afwijkend van die van de oude dansen op het vasteland. Terschellingers houden van stampen en een vlot tempo, al is wat het laatste betreft de speelman uiteraard de bepalende factor. Genoemd repertoire omvat een dertigtal dansen, waaronder zeer oude. De alleroudste is ongetwijfeld 'het Wilhelmus', daterend uit de 17e eeuw. De traditionele dansen werden zonder tussenkomst van dansleraren doorgegeven. Ouders leerden het op hun manier aan de kinderen, hetgeen een veelheid aan dansstijlen met zich meebracht. Van uniformiteit was geen sprake, evenmin van precisie. Dit geeft wel eens een wat rommelige indruk, maar spontaniteit, vlotheid en fleur vergoeden veel. Ook enkele salondansen uit de eerste helft van de vorige eeuw maken deel uit van de reeks. Juist die 'moderne' salondansen dreigden het oude erfgoed te verdringen. Gelukkig onderkenden enkele mensen dit gevaar tijdig. Kort na de Tweede Wereldoorlog ondernamen zij de nodige stappen om het tij te keren en dit resulteerde in de oprichting van de VTV. Het begon in 1947 in Hoorn, nog datzelfde jaar gevolgd door Midsland.

West kreeg in 1951 een afdeling. Gelukkig beheerste de oudere generatie nog de traditionele rij- en kringdansen en kon deze doorgeven.

 

 

 

Onderlinge verschillen

 

Er zijn een paar verschillen tussen de afdelingen.

Ten eerste het verschil in danshouding en ten tweede in de dansmelodieën.

Ieder danst op zijn eigen manier, maar als we samen op reis gaan of moeten optreden streven we uniformiteit na. Er worden afspraken gemaakt en er wordt geoefend.

De dansmelodie hangt af van de speelman.

 

 

De muziek

 

Evenals de dansfiguren zijn de dansmelodieën vaak niet meer dan korte, veel herhaalde fragmenten. Van oudsher zijn trekharmonica(tweerijer) en viool de geëigende instrumenten. Beide waren gemakkelijk mee te nemen en menig zeeman was op zijn verre reizen vergezeld van zijn harmonica. Nog steeds is de harmonica het hoofd­

instrument, hoewel de accordeon de laatste decennia een belang­rijke plaats heeft ingenomen. De viool is (helaas) wat uit het beeld verdwenen. Naast muziek maken, heeft de speelman de algehele leiding bij een dansfestijn. Tijdens het dansen wordt vaak gezongen, hetgeen nog eens extra fleur geeft.

 

 

De klederdracht

 

Terschelling heeft welvarende tijden gekend. Dit moet letterlijk worden opgevat, want het was hoofdzakelijk de scheepvaart die daarvoor zorg droeg. Vaker regeerde schraalhans, hetgeen noodgedwongen een sobere leefstijl met zich meedroeg. Hiervan getuigt de klederdracht van de vrouwen. Een degelijke, praktische dracht, gekenmerkt door eenvoud in snit en kleuren, met weinig opsmuk. Vaak overheerste de kleur zwart, want met betrekking tot de risicovolle scheepvaart liep men bijna voortdurend in de rouw. De jonge meisjes droegen destijds wat vrolijker kleuren en hierop is het hedendaagse jak geënt. De zware, wollen rok is altijd zwart, evenals de kap. Het onder de kap gedragen 'mutske' is van kant, waarop een drietal kunstig geplooide stroken en een rij puntjes zijn genaaid. Dit droeg men alleen op hoogtijdagen, door de week volstond een gebreid mutske. Bij guur weer sloegen de vrouwen een wollen 'slingerdoek' om de schouders. Als enig versiersel werd een halssnoer van bloedkoralen, gitten of granaten met een gouden of zilveren slot gedragen.

Een specifieke mannendracht is er nooit geweest. Terwille van de uniformiteit koos de VTV daarom in 1965 voor een kostuum, geënt op de uitgaansdracht van een kapitein van omstreeks 1860.

 

De jeugdgroep

Het huidige jeugddansen begon in 1971. Men richtte zich toen op de hoogste groepen van het basisonderwijs. Nu zijn de kinderen welkom vanaf zeven jaar.

Meerdere jeugddansers van het eerste uur zijn nu volwassen leden van de V.T.V.

Onder de oudere jeugd / jong volwassenen is inmiddels de behoefte ontstaan om de oude dansen onder de knie te krijgen. Niet altijd met de bedoeling om ‘in het pak’ te gaan dansen maar om het plezier te beleven dat de volksdansers uitstralen.

 

 

Het demonstratiedansen

In 1950 werd voor het eerst op de buitenvloer opgetreden voor 'badgasten'. Aanvankelijk incidenteel, later met meer regelmaat.

Tijdens het zomerseizoen demonstreren de afdeling Hoorn en de afdeling Midsland, ieder op hun eigen locatie.

Gedurende de schoolvakanties doet de jeugdgroep daar enthousiast aan mee.

Van tijd tot tijd worden zowel de volwassenen als de jeugd uitgenodigd om hun kunnen te demonstreren in binnen- en buitenland. Omgekeerd komen binnen- en buitenlandse groepen naar Terschelling.

Duizenden gasten hebben vanaf 1950 genoten van de levenslustig ogende volksdansen. Niet alleen door er naar te kijken, maar ook door op uitnodiging met ons mee te doen.

 

Dat dit nog lang zo moge blijven!